pixelpeter schreef:@Leon. Mooi dat je berekent/beredeneert wat de maximale contrastomvang van fotopapier is. Je zult daarmee gelijk hebben als je uitgangsgegevens kloppen.
Jij komt op 5,5 stop. In de boeken over fotografie die ik ter beschikking heb, staan hogere getallen tot 8 aan toe. In mijn vorige mail noem ik 9 a 10.
Dan kloppen de uitgangsgegevens van die boeken niet, of je hebt er verkeerd overheen gelezen.
Een densiteitsverschil van 0,3 voor elke stop is niet zomaar een waarde die bij toeval 1 stop zou zijn, maar is werkelijk aan elkaar gerelateerd binnen de densitometrie en sensitometrie. Fotopapier (zeker kleur fotopapier) met een densiteit van 2.4 ofwel 8 stops is er niet. Inkjet kan er misschien nog net wel aankomen onder de meest gunstige condities opgemeten.
EDIT:
Bij fotografie is één stop het verschil de waarde 2 met de volgende stop of naar de andere kant toe gericht telkens de helft.
1/15 seconde is twee keer 1/30 seconde (of 1/30 de helft van 1/15 sec).
diafragma 4 laat 2 keer zoveel licht door als diafragma 5.6 (of 5.6 de helft van 4)
Dus:
1 stop verschil = de dubbele waarde ofwel de helft = 2 of 1/2
2 stops verschil = 2 keer die dubbele waarde (2x2) ofwel 2 keer de helft (helft van de helft) = 4 of 1/4
3 stops verschil = 3 keer die waarde 2 (2x2x2) ofwel 3 keer die breukwaarde 1/2 (helft van helft van helft) = 8 of 1/8
Ik vond een aardig PDF-bestand waarbij de relatie mooi wordt weergegeven tegenover de densiteit.
Kijk op blz. 3 http://www.neelz.net/data/bgmrits/1BGM/ ... us0506.pdf
Kijk je dan naar de densiteiten zie je dat elke stop verschil in die reeks (1 - 2 - 4 - 8 - 16 - 32 - 64 - 128 - 256 - 512 enz.) onderling telkens een densiteitsverschil is van 0,3 Let op, in het begin staan er ook tussenwaarden bij, aan het eind wordt de dubbele waarde van 512 afgerond naar 1000 (niet 1024) en gaat men op die wijze verder.
Op blz 6 van het PDF-bestand vind je densiteiten van een aantal soorten films en hun omvang in stops (afgerond).
Omkeerfilm is diafilm, maar het zou kunnen dat ze dat hier bedoelen als zwart-wit omkeerfilm.
Terug gerekend kun je dus ook heel aardig de densiteiten meten met een belichtingsmeter (ik heb een belichtingsmeter van Gossen waar je ook werkelijk densiteiten mee kunt meten in een ander meetmode). Elke stop verschil komt overeen met 0,3 waarde aan densiteit. Meet je het verschil tussen een zwart papier en een wit papier, kun je aardig de densiteit bepalen. Daarbij is het opmeten met een belichtingsmeter officieel wat minder betrouwbaar als echt pure densiteit, omdat papier ook gedeeltelijk licht van de omgeving reflecteert of verspreid. Bijv. mat zwart zien we lichter van tint dan glanzend zwart, terwijl de pure zwarte stof zelf niet anders van chemische samenstelling hoeft te zijn (mat zwart papier nat gemaakt blijft hetzelfde zwarte papier). Meet je de densiteit op met een echte densitometer vind je daarin geen verschil. Met een lichtmeter wellicht wel omdat het licht van de omgeving daarbij een rol speelt en onder welke hoek je een vlak meet. De laatste praktische methode komt echter wel meer overeen met de pure praktijk van waarnemen. Als je foto's bekijkt zien we mat zwarte foto's nu eenmaal ook minder diep van zwarting als glanzend zwart. Daarom zien glanzende foto's er meer sprankelend uit, hebben meer diepte. Puur chemisch gezien zit er geen verschil in de ontwikkelde kleurstoffen van glanzend en mat fotopapier. Dus enige discrepantie is er wel tussen meten met een densitometer / chemie en het perceptueel beoordelen van een foto.
Bij 10 stops verschil die je eerder noemde ofwel een densiteit van 3.0 kom je al aardig in de buurt van een dynamisch bereik wat diafilm heeft
als het is ontwikkeld als doorzicht opgemeten. Dat is zelf nog iets hoger, een densiteit van circa 3.6 is een vrij algemene waarde voor diafilm. Fuji Velvia komt nog ietsje hoger (rond de 4). Vandaar dat je een hele goede scanner nodig hebt met een enorm dynamisch bereik om dat densiteitsverschil nog goed te kunnen scannen. Heel veel scanners komen dan ook tekort, wat ten koste gaat van detaillering in de donkere partijen die verloren gaat.
Let wel, dat is iets anders dan het dynamisch bereik wat diafilm kan opnemen
als je het belicht bij opname. Bekend is dat die omvang juist vrij klein is. Circa 5,5-6 stops dan heb je het gehad. Dus "ouderwets" gezien op film wordt een natuurlijke tonemapping bij diafilm juist weer op een groter bereik uitgesmeerd dan dat de film zelf kon opnemen. Vandaar dat geprojecteerde dia's zo prachtig mooi sprankelend van contrast zijn, je vergroot de onderlinge stapjes juist.
Ook de meeste nieuwe LCD monitoren kunnen een groot dynamisch bereik aan vergelijkbaar met een diaprojector, wat zich vertaald in een mooi sprankelend beeld, wat je nooit op papier kunt bereiken. Bij afdrukken op fotopapier heb je slechts een vrij beperkt bereik.
Verder klopt het wel dat tonemapping op zichzelf een zeer belangrijk uitgangspunt is in de weergave op fotopapier. Waarbij aangetekend dat een lineaire evenredige weergave van alle tussenliggende tinten meestal juist een vlak futloos resultaat geeft. Meestal voor een aangename beeldweergave worden donkere partijen en hoge lichten wat meer samengedrongen (zit in toonwaarde minder verschil in) om in de middenpartijen dan meer contrast te laten geven. Dat is al standaard in de software van een camera ingebakken. Dat zie je ook terug in curven van het dynamisch bereik van diverse camera's. In het begin en aan het eind (voet en schouder) loopt een curve dan vlakker dan in het middengedeelte.
Curven van diverse instellingen in contrast van de Nikon D3x
