ben42 schreef:
Als ik het over hoeken en afstanden heb, heb ik het over hoeken en afstanden in de werkelijke wereld.
Ik ook
Jij let echter op afstanden die hierin helemaal niet zo belangrijk zijn. Je moet uitgaan van het objectief en de afstanden tot verschillende delen in je onderwerp in relatie tot de beeldhoek.
Juist met een ultra-groothoeklens zitten daar erg grote verschillen in met wat je meet precies recht voor je uit tot het onderwerp wat zich in mijn voorbeeld in eerste instantie plan parallel voor je bevindt en de afstanden tot het onderwerp opgemeten vanuit de uiterste hoeken van het onderwerp die nog op de foto komen tot aan de camera. Als je de camera draait (zoals in mijn voorbeeld) of kantelt bij jouw praktische voorbeelden verandert er dus ook veel in die afstanden.
Klein hulpje, als je in het echte leven buiten een straat
"recht" oversteekt leg je een veel kortere weg af, dan dat je die schuin oversteekt.
Dat is ook het effect van die afstanden in je onderwerp wat je fotografeert. De afstanden "links en rechts" schuin tot je onderwerp zijn echt veel groter dan loodrecht in het midden tot je onderwerp. Ondanks dat het onderwerp keurig netjes zich plan parallel voor je bevindt (of eigenlijk "dankzij").
Dat een onderwerp keurig mooi recht wordt vastgelegd ligt aan het rectilineare ontwerp van het objectief (daar voldoen de meeste objectieven aan).
Objectieven die er niet aan voldoen zijn bijv. fish-eye objectieven. De randstralen worden daarbij wel kleiner afgebeeld, wat voortkomt uit die grotere afstand tot een onderwerp nabij die randen. Zelfs langere brandpunten dan die 8 of 12mm kunnen die afwijkende projectie geven. Denk bijv. aan de formaatvullende
Nikkor 16mm/2.8 fish-eye lens
ben42 schreef:
Het voorbeeld dat Leon geeft over het doortrekken van de lijnen en dat de top dan nog vaker past (8 pijltjes) is volgens mij geen correct voorbeeld.
Jawel hoor, trek eens wat hulplijntjes van die gebouwen vergelijkbaar met wat je eerder ook hebt gedaan
< in deze reactie >.
Bij naar voren kantelen van de camera in plaats van achterover hellen gebeurt precies het tegenovergestelde.
Dat zou je ook kunnen doen met bijv. die poort van het Binnenhof. Zou je de steentjesweg ervoor transparant moeten inbeelden, en denken dat die pilaren aan weerszijden van die poort in de grond verder lopen. Dat zou naar onderen toe als beeldweergave steeds smaller en kleiner worden, beslist niet opnieuw weer breder.
Bestudeer die getekende driehoek nog eens en reken de afstanden voor mijn part eens simpel uit met cosinus berekeningen bij een reële beeldhoek van 112,6 graden (helf is 56,3 graden) van die Sigma-lens op de lange zijde (dat is ruimer als de voorbeeldtekening uit mijn vorige reactie).
De afstand naar de rand van het onderwerp
(afstand lens tot A in de vorige tekening) is dan echt een stuk langer (1,8x langer) dan de afstand rechtuit naar het midden van het onderwerp (
afstand lens tot X).
Door de lens te draaien verdraai je feitelijk dat punt
waarop de lens is berekend om die "gelijke" afbeeldingsmaatstaf te geven, ver achter het werkelijke onderwerp (
afstand lens tot C).. De afstand tot het onderwerp (bijv. gebouw) in werkelijkheid "recht voor je uit" is echter niet veranderd. Alleen draai je nu de camera voor zijn hoekweergave nu zodanig naar een punt wat eerder als deel tot een afstand in het midden gold. Wat eerst optisch schuin gemeten tot de rand van het onderwerp bijv. 18 meter was, bevind zich na draaiing op slechts 10 meter afstand, zijnde de afstand van het onderwerp wat eerder de afstand recht voor je uit tot het midden was.
Misschien moeilijk in de beschreven tekst voor te stellen, maar draai maar eens met de camera in een ruimtelijke omgeving, en kijk over de camera heen en schat die afstanden in. Binnenshuis makkelijk voor te stellen door in het midden van een kamer tegen de achterwand te staan parallel aan de overliggende muur. De afstand precies tegenover je, is echt aanzienlijk korter, dan de afstand naar de overliggende hoeken links en rechts van de kamer. Door je camera te draaien breng je nu dat overliggende stuk muur tegenover je, wat het meest dichtbij is, optisch gezien op de plek in je camera wat eerder voor die hoeken "verderweg" gebruikt werd. Dat heeft optisch gezien natuurlijk zijn consequenties in de weergave van het beeld.
Je kunt de test ook doen met een extra persoon. Neem een stuk touw vanuit de camerapositie in het midden tegen de achterwand van de huiskamer, en laat je hulpje in een hoek van een kamer links of rechts schuin tegenover je staan en het andere einde van het touw vastnemen. Trek het touw strak. Laat erna dat hulpje vanuit die hoek zich langs de tegenoverliggende muur lopen tot precies tegenover je. Dan kan dat hulpje het touw een behoorlijk stuk inhalen, voordat het weer strak staat. De lengte van het touw (afstand) is dus korter geworden, of met andere woorden het onderwerp
op de rand van het beeld staat dichterbij dan waar dat gedeelte eerder in de beeldweergave feitelijk op was afgestemd. (Eerder was het afgestemd op een correcte weergave van de hoeken in de kamer bij een plan parallelle opstelling). Het onderwerp tegenover je wordt in deze gedraaide positie door die kortere afstand nu sterker vergroot weergegeven.
Je hoeft het er niet mee eens te zijn, maar kom dan wel met onderbouwde argumenten waarom het niet zo zou zijn. Met alleen denken dat het niet zo is, schiet niet zoveel op. (Je voorbeelden spreken dat overigens ook tegen, alleen zie je het kennelijk zelf niet).